Uitleg bodemdruk 500 HPA
In
de weerkunde maakt men gebruik van zogenaamde standaard drukvlakken. Op
deze vlakken bekijkt men hoe koud het is, hoe hard het waait, maar ook
hoe hoog het vlak ligt ten op zichte van de standaardatmosfeer. Deze
door de ICAO bepaalde atmosfeer geeft gemiddelden in hoogte en
temperaturen van deze vlakken. Zo hebben we het 1000, 850, 700, 500,
400, 300, 250, 200 en 100 hPa vlak. Bij warmere lucht onderin de
atmosfeer zetten deze lagen naar boven toe wat uit zodat in elk geval de
onderste drukvlakken wat hoger komen te liggen. Het verschil in hoogte
tussen twee drukvlakken wordt de diktewaarde genoemd en wordt uitgedrukt
in decameters (dam). Een voorbeeld van een diktewaarde is in de zomer
560 dam oftwel 5600 m. Dat is dan het verschil in hoogte tussen het
1000- en het 500 hPa drukvlak. In tijden van hoge diktewaarden bevindt
zich vaak een hoog in de buurt van ons land en dus is er dan sprake van
dalende luchtbewegingen op grote schaal. Door deze dalende
luchtbewegingen wordt de lucht warmer (vergelijk met een fietspomp) en
gaat ze uitzetten.
De temperatuur neemt af met de hoogte en wel met
ca. 0.6 graden per 100 m. Die afname of temperatuurverval hangt af van
de stabiliteitstoestand van de atmosfeer op dat moment.